Voor zijn boek ‘Helemaal weg en toch thuis’ reisde Onno Aerden een jaar lang kriskras door Nederland, om te overnachten in alle zeventien hotels van de oer-Nederlandse hotelgroep Bilderberg. Hij bekeek hoe begrippen als ‘gastvrijheid’ en ‘persoonlijke aandacht’ ter plekke uitpakten. Hieronder een verhaal over zijn verblijf bij Bilderberg Hotel De Bovenste Molen.
Noord-Limburg is voor veel Randstedelingen wat België voor Nederlanders in het algemeen is: een etappe naar het Zuiden. Uitstappen niet nodig. Vrienden bevestigen het desgevraagd. Limburg, dat is: Maastricht, vindt men boven de rivieren. Of dan toch minstens Roermond.
Heuvels.
Drielandenpunt.
Net zoals Belgen zich terecht druk kunnen maken om die rare Hollander die culinaire verlokkingen, eeuwenoude stadjes en weids natuurschoon passeert om op hoge snelheid naar Lille of Parijs te koersen, krabben ze zich in Noord-Limburg ook regelmatig achter hun oren: Jullie weten niet wat jullie missen.
Er is wel een verschil – en dat merken we vandaag, op een zonnige zaterdagmiddag, terwijl we Venlo in rijden op zoek naar terras en winkelstraat, voordat we straks parkeren bij ons hotel buiten de stadsrand in het groen.
Waar Noorderlingen het regelmatig laten afweten, zijn het hier de Duitsers die de stad vullen.
Al snel zien we tientallen auto’s geduldig stationair draaien, allemaal op weg naar het stadshart. Zwart-witte nummerborden, zonder uitzondering. In colonne rijden ze hooguit stapvoets richting Maasboulevard, naar de wandelstraten vol verlokkingen, naar het eerste biertje op terras.
Het zijn er veel, zo veel dat we halverwege onze tocht besluiten te draaien, het centrum vandaag te laten voor wat het is.“De winkels zijn hier open,” verklaart het meisje al die Duitse aandacht achter de balie in hotel De Bovenste Molen, onze pleisterplaats tijdens het Paasweekend. “Vraag me niet waarom het er zo veel zijn. Het is elk weekend raak. Maar met Pasen helemaal.” Ze maakt lachend een gebaar met haar hand, wijst naar buiten, geeft dan het laatste argument voor al die Duitse drukte: “De zon schijnt ook nog eens.”
Allemaal waar, maar het enorme aantal oosterburen dat zich over onze wegen beweegt en de volharding waarmee ze hun droeve lot dragen (uren filerijden, uren zoeken naar een parkeerplaats en daarna veel te weinig tijd om al het moois van Venlo te ondergaan) verbaast me desondanks.
Het is nog gekker dat op het prachtige terras van het hotel op een luttele acht minuten lopen vanaf het centrum, geen woord Duits klinkt.
Wel zwierig Limburgs in allerlei lokale dialecten, teken dat vooral ook streekgenoten neerstrijken op het terras – gelijk hebben ze natuurlijk: de plek is een idylle, aan een groot meer waarin zwanen ronddobberen, omgeven door land dat bebost de hoogte in loopt.
Af en toe sist aan de overkant van het meer een treintje langs, nauwelijks zichtbaar tussen het groen – juist door die rustige regelmaat van passeren bijdragend aan het lome karakter van de plek.
Hier hoeft niets.
Kennelijk heeft geen Duitser het verband gelegd tussen een rustig bezoek aan de historische Nederduitse grensstad aan de Maas en het verblijf in een hotel ter plekke, vermoed ik als ik mijn koffie drink:
Het is in-en-uit.
Maar dat is niet helemaal waar.
Als ik mijn dochters vergezel in het zwembad, zwemt daar een Duits jongetje, met twee Duitse ouders.
Dus toch. Al lijken me deze mensen me niet op zoek naar uitverkoop en vertier in de stad verderop – net als wijzelf genieten ze vooral van het water binnen en de zon op het grasveld met de ligstoelen buiten, uren achtereen.
Geen drukte.
We besluiten erop uit te gaan, het is schitterend weer. Achter de balie ligt een geplastificeerd routeboekje klaar voor een wandeling in de omgeving. Goed gedaan: elke route-aanwijzing is een foto met een opdracht. “Ga naar links en geniet vervolgens van het uitzicht ter rechterzijde.”
De dochters lopen voorop, dus. En meteen achter het hotel begint natuur die bijna gemaakt lijkt om min of meer stadse types te behagen: Bos, heuvels, vennetjes, zandverstuivingen, eenzame bomen. Er zijn zelfs schapen dis zo maar los lopen.
De natuur behaagt niet voor niets, er is aan gesleuteld, maar: netjes. Uit dit deel van Limburg is eindeloos zand en grind gewonnen, vandaar de meertjes, die zijn uitgegraven. Bos is aangeplant en die schapen: natuurlijk staat hier en daar een hek.
Maar het uitzicht ter rechterzijde is exact op het aangegeven moment inderdaad geweldig: kilometers lang akkerveld, zacht glooiend, de toren van een abdij in de verte. En even verderop ook ter linkerzijde, overigens: ruig terrein, hier moet van het pad af gegaan worden, hier willen we stokken verzamelen, dennenappels. Hier willen we in de verte turen. En dat doen we dan ook.
Dit is natuur om files en etalages te vergeten.
Maar niet het zwembad. Althans: de kinderen niet.
Zodat ze ons behendig kaart lezend alweer veel te snel naar het witte hotel loodsen, om zelf nog een duik te nemen, jazeker, het Duitse jongetje is er ook nog.
Wij nestelen ons op het terras waar de warme Eerste Paasdag overgaat in een schemering die uren aan lijkt te houden – pas nu valt me op dat midden in de vijver een eenzame boom staat op een piepklein eilandje. Aangelicht ook nog eens.
Zou die boom geplant zijn door het groepje mensen dat hier in de achttiende eeuw de maalderij begon waaraan het hotel zijn naam dankt? Of is de boom jonger? Geplant door de eigenaars van de wasserij die het pand een eeuw geleden was geworden? Of nog jonger, anno 1935 – toen een zekere meneer Leenaart de wasserij omdoopte tot het hotel-restaurant dat het sindsdien is gebleven?
Iemand moet op het idee zijn gekomen om een roeibootje te pakken en – speelse compensatie van de afgravingen om de hoek – hier juist een mini-eilandje te creëren, zand toe te voegen aan het water. En daar vervolgens een sprietig twijgje neer te zetten dat stormen en strenge vorst zou overleven.
Een grapje, even zinloos als stoer.
Want is het niet op deze avond dat we naar die inmiddels volle, grote boom kijken, souvenir van een natuurlijke ondernemersgeest – van wie dan ook?
We klinken op de boom, de avond, elkaar en beloven elkaar plechtig dat we met Noord-Limburg zullen doen wat we al jaren geleden met België hebben gedaan.
Niet langer klakkeloos doorjakkeren maar op tijd afremmen.
De afslag nemen.
Ontdekken.
Net als de Duitsers, maar dan anders.
Het boek ‘Helemaal weg en toch thuis’ met alle persoonlijke verhalen van Onno Aerden is in ieder Bilderberg hotel te verkrijgen. Het boek is ook online te bestellen, gebruik hierbij de kortingscode ‘BeleefBilderberg’ en ontvang het boek voor slechts 9,95 euro (adviesprijs 14,95).