Voor zijn boek ‘Helemaal weg en toch thuis’ reisde Onno Aerden een jaar lang kriskras door Nederland, om te overnachten in alle zeventien hotels van de oer-Nederlandse hotelgroep Bilderberg. Hij bekeek hoe begrippen als ‘gastvrijheid’ en ‘persoonlijke aandacht’ ter plekke uitpakten. Hieronder een verhaal over zijn verblijf in Bilderberg Parkhotel Rotterdam.
Vooruit
Als een stad energie heeft, is die in het geval van Rotterdam voorwaarts gericht. Waar Amsterdam – en ik mag het zeggen, ik woon er langer dan een half leven – zich behaagziek wentelt in een gouden verleden, als een stad die ontdekt wil worden, is Rotterdam een stad die zichzelf wil ontdekken.
Om mijn stad te ontdekken moet je moeite doen, heeft een Rotterdamse vriend me verteld, het zijn buurten, elk met een eigen sfeer, een eigen gezicht, die samen de stad vormen. “Je moet weten waar het gebeurt.” Waaraan hij geruststellend toevoegt: “Maar je zit goed, om de hoek van de Witte de With.” Hij heeft gelijk.
Als ik door de ramen van kamer 7055 van het Bilderberg Parkhotel van het uitzicht op de torens van het Erasmus Medisch Centrum heb genoten, van de haven in de verte en van het geoxideerde koper op het dak van Boijmans van Beuningen zowat onder me, stap ik monter naar buiten en vrijwel meteen de Witte de Withstraat in. Die voelt stoer aan. Dat gevoel plant zich vrijwel meteen, bij het bord met de tekst ‘Eendrachtsplein’, erop, een groot bord dat ik vanuit de lobby al zie. Die naam: Jaren zestig, tijd van optimisme, grote gebaren, snelle stappen vooruit naar wat welvaart zou gaan heten. Aanpakken. Samen een klus klaren. Vooruit!
Ik kijk nog even om, als altijd in een grote stad, even kijken hoe het gebouw eruit ziet, de straat, de wijk die je gaat verlaten, opdat je de contouren bij terugkeer moeiteloos herkent. Ik zie een wat streng hotelgebouw, deels toren, deels vleugel, een bescheiden tuintje ervoor. Het ensemble past hier goed, in deze stad waar opsmuk van binnen zit. Ik weet: de directie heeft een verbouwing aangekondigd, het hotel zal worden opgefrist, de uitstraling zal gelijk getrokken worden met de kwaliteit in de keuken, van de bedden. Maar vandaag klopt het zoals het is.
Ik loop verder de straat in. Vastberaden, hoewel zonder doel. Slenteren doet niemand hier, valt me op. Eenvoudige eettentjes rijgen zich aaneen naast modepaleizen, tweedehandswinkeltjes naast hippe bars. Etalages lonken niet hier, ze dagen uit, testen de bezoeker, kietelen zijn fantasie.
Hoe zou het zijn om hier te wonen? Te werken? Ik denk het vrijwel meteen en het is een spannende gedachte. Die nog wordt aangemoedigd door het feit dat overal, werkelijk overal moderne kunst te zien is. Op het grastalud van de Westersingel: kunststoffen rollen in felle kleuren. Aan kabels boven de straat: losse, levensgrote woorden. Ik passeer een galerie. meisjes met bobkapsel en jongens met baarden vieren er een vernissage, ze staan ook op straat, iedereen heeft een pijpje pils in de hand.
Geen wijn te zien.
Even verderop: het moderne kunstinstituut met de naam van de straat. Een serieus gebouw. Met angstig strakke etalages, minuscule objecten baden er in een zee van wit. En daarnaast: Shoarma De Cocosnoot. Ik betreed, inmiddels op de Schilderstraat, de hipste modewinkel van het land, zo is me althans verzekerd. Beton op de vloer, aan de rekken louter designstukken. Een deel van de open ruimte is galerie en het is door een fantastisch kunstwerk van een verder onbekende artiest dat ik bezwijk voor de doortastende kledingverkoopster, waardoor ik even later in een hip café mijn bier drink in een trendy pak. Ik ben er zo mee naar buiten gelopen, pakt u mijn oude kleren maar in. Ze had gevraagd of mijn broekspijpen niet moesten worden gezoomd, maar toen ik zei, dat komt later wel, had ze even gelachen: “Cool.”
Achter mijn bier – onder een levensgroot fotokunstwerk, uiteraard – vraag ik me af of ik daar in Amsterdam mee was weg gekomen. Ze hadden er vast iets van gezegd. Ik begin van Rotterdam te houden. Eenmaal terug in de cocon van mijn hotel eet ik een prachtig gerechtje: rillette van eend met rode biet. Eenvoudig, bescheiden van formaat – maar wat een smaak. In de verte rijdt een tram langs het water. Reclame op de flanken: kom naar het grootste casino van de stad. Gokkasten naast galeries, het contrast maakt het eten nog lekkerder.
De volgende dag sta ik, de andere hoek om gelopen, voor de deur van het museum waarvan me het koperen dak wal was opgevallen. Ik kijk omhoog, probeer kamer 7055 vanaf hier te zien. Dat lukt niet, het hotel gaat half schuil achter een fraai industrieel pand, waarin – bijna vanzelfsprekend – ook weer een moderne-kunstcentrum is gevestigd. Het museum zelf is nog dicht, maar in het aanpalende espressobarretje schijnt de zon over de tafeltjes en staan mensen geduldig in de rij voor hun kopje koffie. Ik pak een tijdschrift van een stapeltje, ‘Soigneur’ heet het en verdomd, het is een literair magazine over wielerkoersen. De geur van zweet – zelfs op zondagochtend en half in het museum.
Vooruit!
Als ik de kunst tegemoet loop, zie ik grote barsten op de vloer van het plein voor de ingang. Het kunstig zwart-wit geschilderde beton scheurt aan alle kanten en ontsluit hier en daar een meniekleurige laag. Oranje, de kleur van groot materieel, van havenkranen. Het is niet lelijk, draagt bij aan een uitstraling die wel ‘no-nonsense’ wordt genoemd en die tegelijkertijd krachtig en kwetsbaar is: De schoonheid van het onvolmaakte. Misschien is dat het wel, denk ik als ik naar de auto loop, later die dag, op weg naar het Noorden.
Rotterdam heeft de kwetsbaarheid van zich afgeschud, juist door haar op te nemen in een aantrekkelijk zelfbewustzijn. Scheuren horen erbij. De stad is niet af, zal nooit af zijn, vindt zichzelf telkens opnieuw uit. Het is een perpetuum mobile, waar volksbuurtjes gewoon hip worden, de metro gewoon rijdt en wolkenkrabbers gewoon midden in de stad gebouwd worden, aan die glinsterende rivier met die twee brute bruggen.
Het hotel dat parmantig uittorent boven de Westersingel, uitzicht biedt op de meest zinderende skyline van het land, zal dus keurig verbouwd worden om de bezoeker nog meer te behagen, het zal voelen als nieuw – maar als het gebouw wezenlijk blijft zoals de stad erom heen is, zal het hotel ook charmant rusteloos blijven, almaar bewegend, zoekend naar nieuwe energie, energie die door de ramen van kamer 7055 en al die andere kamers nu al overal te zien is – bijna tastbaar.
Het boek ‘Helemaal weg en toch thuis’ met alle persoonlijke verhalen van Onno Aerden is in ieder Bilderberg hotel te verkrijgen. Het boek is ook online te bestellen, gebruik hierbij de kortingscode ‘Beleef Bilderberg’ en ontvang het boek voor slechts 9,95 euro (adviesprijs 14,95).